Bram Bogart (Delft 1921- Sint-Truiden 2012) was een Nederlands/Belgisch abstracte kunstschilder, beeldhouwer, graficus, keramist en ontwerper. Hij werd in 1969 genaturaliseerd tot Belg. Bogart volgde de ambachtsschool in Delft en werd aanvankelijk huisschilder. In de oorlogsjaren 1940-45 volgde hij een jaar de Kunstacademie in Den Haag, om niet tewerkgesteld te worden in Duitsland. Aanvankelijk boden kunstenaars als Van Gogh, Permeke en Mondriaan veel inspiratie voor zijn vroege werk. Hij staat bekend om zijn abstracte schilderijen en werd beschouwd als een belangrijke vertegenwoordiger van de informele schilderkunst en het tachisme; afgeleid van het Franse woord "tache", wat vlek of vlek betekent.
Zijn eerste schilderijen die hij in Nederland maakte (periode 1939-1948) waren landschappen, stadsgezichten, stillevens en figuurvoorstellingen, geschilderd in een expressionistische stijl. In 1946 ging hij naar Parijs, waar hij regelmatig op de vrije academie de la Grande Chaumière lessen tekenen en schilderen volgde. In 1947 trok hij naar Antibes en Le Cannet. Hij begon daar te experimenteren met het direct opbrengen van ongemengde kleuren en met het mengen van verschillende verfsoorten, waardoor zijn doeken een cementachtige uitstraling kregen. Zo werd de basis gelegd voor zijn materie-kunst.
Bogart experimenteerde in de jaren 40 en 50 ook met het kubisme en surrealisme. In de late jaren 50 evolueerde zijn werk naar een meer abstracte en expressieve stijl. De omgeving van de Côte d’Azur en Afrikaanse maskers inspireerden hem. In zijn krijtachtige werken in deze jaren verschenen dan ook voor het eerst geometrische tekens. Het teken als beeldmotief zal vanaf dan altijd aanwezig blijven in zijn werk. Alles in de natuur kan teruggebracht worden tot het teken, de rechthoek, het vierkant, het kruis en de cirkel.
Hij bracht dikke lagen verf in heldere rijke kleuren op het doek met een paletmes, kwast of zijn handen. Bogart's werken waren vaak monumentaal van formaat en hebben een sterke fysieke aanwezigheid en maken een unieke visuele impact door de wilde, pasteuze verfopbrengst (impasto) als belangrijkste kenmerk. Het ging hem om kleur en vorm ontstaan vanuit de materie, de verf dus. Dit leidde uiteindelijk in de jaren tachtig tot geheel abstracte composities van dik opgebrachte verf in heldere kleuren, die worden gerekend tot de materieschilderkunst.
Van 1951 tot 1960 woont hij weer in Parijs boven een looierij aan de Rue Santeuil, waar ook de Cobra-kunstenaars Karel Appel, Lotti van der Gaag en Corneille verbleven. Alchemistisch Bogart ging echter niet mee met hun spontane schilderstijl, omdat hij de impulsiviteit en het toeval daarin afwees. De Parijse Art Informel, het opkomende Tachisme en het overwaaiende Amerikaanse Abstract-expressionisme inspireerden hem duidelijk meer zonder lid te zijn van de Informele groep. Hij is wel één van de kunstenaars die de informele schilderstijl heeft gecondenseerd tot een essentie die men nergens anders terugvindt. De fascinatie voor textuur maken zijn werk steeds eenvoudiger, krachtiger en monumentaler.
In 1960 vestigde hij zich in Brussel en nam ook de Belgische nationaliteit aan. Hij kreeg daar de beschikking over een ruime fabriekshal en begon met zijn karakteristieke, massieve schilderijen - opgebouwd in dikke lagen pasteuze olieverf. Deze werken werd direct aangebracht op een strakgespannen juten doek. Cézanne was een grote inspiratie voor hem.
Na enkele jaren in Brussel trok Bogart met zijn vrouw Leni naar het landelijke Waalse Ohain; hij woonde en werkte er tot 1987 en kregen er twee dochters en een zoon werden er geboren. Na een brand kon hij anderhalf jaar lang niet schilderen tot dat galeriehouder Willy D'Huysser een riante nieuwe woon- en werkplek regelde: het Kasteel van Kortenbos te Sint-Truiden. Hier wisselt hij 'geometrische' werken af met schilderijen die bestaan uit enorme 'dotten verf' in een regelmatig patroon: 'toetsendoeken'.
Het aantal tentoonstellingen hield bewust Bogart beperkt; vaak waren het museale presentaties of exposities bij enkele gerenommeerde kunsthandels. Ook was zijn werk regelmatig aanwezig op grote kunstbeurzen als de Fiac in Parijs en de Bazelse kunstbeurs. Hij ontving in 1963 de "Prijs van Belgische Kunstcritici", en in 1965 en 1967 de "Prijs der Kritiek". Hij won de Europaprijs voor Schilderkunst van de Stad Oostende in 1969. Een jaar later vertegenwoordigde hij België op de Biënnale van Venetië.
Zijn verf:
Vlak voor het schilderen zelf werd een substantie van gekookte papaverolie, pigmenten en zinkwit doorgeslagen met water, waarna de verf snel op het liggende doek opgebracht diende te worden. Omdat het water in de olieverf veel sneller droogt dan de olieverf, ontstonden er veel 'droogkanaaltjes' in deze impasto. Deze zorgden ervoor dat de enorme dikke olieverf-lagen op het doek lucht kregen en drogen van binnenuit. Door deze karakteristieke werkwijze slibde er niets dicht van de verf, waardoor de openheid en beweeglijkheid van de verf overeind blijft.