Jan van Heel (1898-1990) volgde een opleiding tot onderwijzer en was tot 1925 in Rotterdam werkzaam en volgde de avondopleiding van de Rotterdamse Academie van Beeldende Kunsten. Daarna richtte hij zich op in Den Haag en was daar ook een tekenleraar tot aan zijn pensioen. Hij werd in 1928 lid van Pulchri Studio en bevond zich meer en meer ook als kunstenaar. Na de oorlog werkte hij zelfs in Parijs en daarbuiten zich een vormentaal die illustratief en uniek is: Ingetogen en melancholisch. Je mag Van Heel met recht een laatbloeier noemen die pas begin jaren '50 te zien was op tentoonstellingen.
In 1951 ontmoette hij Haagse kunstenaars, als Herman Berserik , Co Westerik , Willem Hussem en Jaap Nanninga , de groep Verve opende en in 1960 de groep Fugare. In die tijd vindt hij zijn eigen stijl. Zijn bekende werk wordt dan ook gerekend tot de Nieuwe Haagse School; 'het Haagse antwoord op Cobra' en net als zij wilden breken met de vooroorlogse artistieke conventies. Echter minder radicaal dan de Amsterdamse 'Experimentelen'. Hun schilderijen hadden gedempte kleuren, waren herkenbaar figuratief en ademden ingetogenheid.
Stadsmuseum Harderwijk kreeg tussen 1983 en 1988 meer dan 100 schilderijen van Van Heel en wijdde er in 1982 en aan het eind van zijn leven een tentoonstelling aan. Door veel musea is Van Heel verzameld, en begrijpelijkerwijs bij particulieren populair. De taferelen van Van Heel trekken je meteen naar binnen”. Je kunt het vaak direct plaatsen in je eigen leven.
Jan van Heel maakte veel melancholische stemmende clownsportretten, stillevens van afgedankt speelgoed, landschappen, Spaanse landschappen en veel dieren en dan met naam vogels; deze vliegen niet maar zijn gekooid, soms liggen ze met hun pootjes omhoog.
Je ziet geen groot drama, maar klein leed. Van Heel schreeuwde niet, hij fluisterde. Juist de verstilling, denkt ze, zal mensen nu aanspreken: „Het is vaak ontroerend werk.”
Meer dan de andere schilderijen hebben de landschappen kenmerkende kleuren – brandend okergeel, donkerbruin, gloedvol rood – en komen ze in de buurt van abstractie en extravertie. Vanaf 1955 verblijft van Heel regelmatig in Spanje en ziet en schildert de grote naakte structuurlijnen van heuvels en bergen in de schroeiende hitte. Na zijn reis naar Spanje schildert hij ook 'Winter in Westland'. De desolaatheid is typisch voor dit deel van zijn werk.
Van Heel had veel controle. Zo was hij lid van de selectiecommissies voor de Nederlandse inzending voor de Biënnale van Venetië en Parijs tussen 1954 en 1963.