Pieter Frans Christiaan Koch (Berg en Dal 1901-1991 Wassenaar) is een van de belangrijkste vertegenwoordigers van het neo- of magisch realisme. Hij schilderde uitzonderlijk gedetailleerde afbeeldingen die mogelijk maar niet waarschijnlijk waren.
Koch had drie oudere zussen en op het Christelijk Jongensinternaat in Zeist kreeg hij de bijnaam Pyke. Pyke speelde viool en had een brede muzikale interesse van Bach tot zigeunermuziek. Tijdens zijn rechtenstudie aan de Universiteit Utrecht raakte hij bevriend met Taeke Botke, die later tandarts zou worden in Maastricht en de belangrijkste verzamelaar van Kochs werk. Via zijn zwager August Stärcke ontmoette hij Charley Toorop. Nadat hij met haar een tentoonstelling van Carel Willinks werk heeft bijgewoond, lijkt hij gefascineerd te zijn geraakt door Willinks kunst.
In de zomer van 1927 besloot Koch te gaan schilderen toen hij niets te doen had. Zijn eerste werk was 'Dolores' Breakfast'; hij ontmoette het model voor dit schilderij in een café. Cor Postma was onder de indruk en introduceerde Koch met dit werk bij De Onafhankelijken. Paul Citroen omschreef hem in 1945 als een (autodidactisch) fenomeen. 'De meeste schilders komen ergens vandaan; Koch lijkt uit de lucht te zijn gevallen.'
Hij kreeg praktisch advies over materiaalgebruik en techniek van de schilder Erich Wichmann en volgde lessen aan het Kunsthistorisch Instituut van de Universiteit Utrecht. Ook volgde hij lessen bij J. Lijnst-Zwikker over de chemische kant van de schilderkunst, waarbij hij gebruik maakte van het boek "Malmaterial und seine Verwendung im Bilde" (Stuttgart, 1925) van Max Doermer. Koch was onder de indruk van verschillende renaissanceschilders zoals Piero della Francesca, Masaccio en Mantegna. Ook moderne schilders als Giorgio de Chirico en Magritte vond hij bijzonder interessant.
Op het Kunsthistorisch Instituut ontmoette hij Hedwig (Heddy) de Geer, dochter van staatsman Dirk-Jan de Geer. Ze trouwden in 1934 en verhuisden kort naar Den Haag, om binnen een jaar terug te keren naar de Oudegracht in Utrecht, waar hij werkte en woonde. Het huis werd een verzamelplaats voor andere kunstenaars als Martinus Nijhoff, Adriaan Roland Holst en Charley Toorop. Het zolderatelier van de woning is opnieuw ontworpen door Gerrit Rietveld.
Het werk van Koch viel vooral in het begin op door de bijzondere onderwerpen die hij voor zijn schilderijen koos. Heel vaak waren het sloppenwijken, prostituees, onaantrekkelijke vrouwen, kermissen en ooit zelfs een urinoir. Gedurende de jaren twintig exposeerde Koch regelmatig, soms met schilders als Carel Willink. In 1931 kocht Boijmans het schilderij 'De Schiettent', en hiermee trad Koch toe tot de Nederlandse meesters. In de jaren dertig was zijn werk zeer populair en werd het geclassificeerd als magisch realisme, een term die volgens Koch, in tegenstelling tot Willink, goed bij zijn werk paste. In dezelfde periode schilderde Koch het ene meesterwerk na het andere. "Het Park" en drie schilderijen van schoorsteenvegers die zich voordeden als etalagepoppen trokken veel aandacht op tentoonstellingen en werden voor hoge prijzen verkocht.
Zijn hele leven schilderde hij langzaam en bedachtzaam en produceerde minder dan drie schilderijen per jaar. Er zijn ongeveer 120 schilderijen bekend, vaak met variaties op een eerdere compositie. Zijn inspiratie haalde hij vooral uit het straatleven in de Utrechtse binnenstad, de films die hij daar zag – getuige ook een levendig groen portret van filmster Asta Nielsen – en Duitse kunstenaars uit de jaren twintig, zoals de satirische karakterschetsen van Georg Grosz.
Koch sympathiseerde met de rechtse ideeën van zijn vrienden, zoals Ernst Voorhoeve. Sinds 1934 was hij lid van de extreemrechtse Verdinaso. In de periode 1937-39 reisde hij samen met Heddy regelmatig naar Italië. Ze hadden zelfs een tijdje een bed & breakfast in Fiesole. Hij werd daar zowel artistiek als politiek geïnspireerd. Pas na een bezoek aan Berlijn in 1941 verwierp hij deze rechtse ideeën, al ontwierp hij nog wel postzegels met Germaanse symbolen in opdracht van de NSB.
Naast schilderen hield hij zich bezig met het ontwerpen van decors en andere grafisch ontwerpen. Bij zijn terugkeer uit Italië creëerde hij 'Portret van een Stervende Jongen', een schilderij gebaseerd op Mantegna's 'Pieta', en een serie portretten van Johanna Charlotte barones van Boetzelaer (1910-1994). De bijna doorschijnende portretten lijken sterk op de stijl van Piero della Francesca.
Tijdens de oorlog bleef hij schilderen, waarbij hij zich vooral op stillevens concentreerde: een veilig genre dat niemand aanstootgevend vond. Hij verkocht redelijk goed, hoewel hij uiteindelijk schilderijen moest ruilen voor voedsel. Na de oorlog kreeg hij een aantal jaren te maken met een tentoonstellingsverbod, vooral omdat hij weigerde zich te verdedigen tegen beschuldigingen van collaboratie.
Na de oorlog werd zijn werk minder populair naarmate meer conceptuele en minder ambachtelijke kunst in de mode kwam. In 1955 wijdde het Stedelijk Museum een overzichtstentoonstelling aan hem. In 2017/18 was in het Centraal Museum een overzichtstentoonstelling van zijn werk te zien.
Koch was een enorme perfectionist. Daarom werkte hij langzaam en vernietigde hij uit ontevredenheid veel werken. Hij liet dus een relatief klein oeuvre na, dat niettemin in vrijwel alle grote museumcollecties in Nederland is opgenomen, zoals More, Boymans en het Centraal museum. Koch stopte met schilderen in 1980 en leefde de laatste elf jaar van zijn leven een teruggetrokken bestaan, eerst in Huis Oudegein en later in Wassenaar.