Squire J.A. de Jonge (Rotterdam 1864-1937 The Hague), his mother was a watercolorist and several other family members practiced (visual) art. Johan himself attended the Hague Drawing Academy and took lessons from animal painter Otto Eerelman in addition to his law studies in Leiden. Johan drew caricatures early on and later also animals with an eye for detail and expressive faces. Later he also received lessons from Suze Robertson. In 1895 Jan de Jonge was accepted as a working member of Pulchri Studio. Initially he was a lawyer in The Hague, where his father was court president. It was not until 1903 that he fully devoted himself to being an artist. De Jonge is originally wealthy and therefore in a privileged position not to paint 'for a living'. De Jonge never made much publicity with his work, and therefore sold few. Even after his death, he was remembered as a socially committed person, who held positions in all kinds of charities and committees and less of his works.
Johan Antoni de Jonge is tegenwoordig zeer geliefd door de zorgeloze levendige onderwerpen die het midden houden tussen het heldere coloriet van het Frans Impressionisme en de statige compositievormen van de Haagse School. Schilders legden in het begin van de vorige eeuw de grote ontwikkelingen door de industralisatie vast die tevens een ongekende culturele bloeitijd was. Pulchri kreeg zijn eigen expositieruimte en ook De Haagsche Kunstkring was zeer actief. Als kunstenaar van de tweede generatie ‘Haagse School’ schilders is hij een tijdgenoot van schilders als Isaac Israels, George Breitner, Akkeringa, en Willem de Zwart.
De Jonge wist die tijd te vangen in krijt, houtskool, aquarel en gouache, waarmee hij snel zijn indrukken kon vastleggen. De Jonge maakte diverse reizen onder meer door Italië waar hij menig straat scene vast legde maar vooral Den Haag en omgeving waren zijn inspiratie. De stad en vooral het strand kreeg de meeste aandacht. De blonde strandgezichten met spelende kinderen, onontgonnen landschappen en gezichten op de stad in aanbouw die hij schilderde, ademen een ingetogen, opgewekte sfeer. Met vlotte lijn en rake toets penseelt hij vrolijke impressies van het strandleven en weet zo als geen ander een aantrekkelijk beeld te schetsen van het Scheveningse badleven. Hij werd in één adem genoemd met de 'groten' als Arntzenius, Gabriël en Mesdag.
Na zijn overlijden belandde een belangrijk deel van zijn atelierboedel bij zijn jongere broer. Zelf was hij ongetrouwd. Toen deze eind jaren 50 heen ging, besloten de erfgenamen de collectie aan de Staat te schenken. Werk van De Jonge is ook te vinden in het Gemeentemuseum Den Haag, het Museum Rijswijk en het Haags Gemeentearchief.