Bernardus Cornelis Noltee (roepnaam Cor) werd op 25 mei 1903 in Den Haag geboren en overleed te Dordrecht op 2 januari 1967. Cor Noltee was tekenaar, schilder en aquarellist. Hij behoorde tot de laatste generatie Dordtse impressionisten (met Steef Wijnhoven, Cor Thomas van Heck en Wim Jansen) en werd wel de Dordtse Breitner genoemd. Hij schilderde en tekende in naturalistisch-impressionistische trant, landschappen, riviergezichten, stadsgezichten, portretten en genre taferelen. Hij schilderde in een zelfbewuste, robuuste stijl. De invloed van de Haagse school is in zijn werk aanwijsbaar. Aan het einde van zijn leven ontwikkelde hij zich in meer expressionistisch.
Noltee als een rusteloze en onconventionele bohémien; een rol die hij gaarne op zich nam en sympathiseerde met het communisme. Hij was een natuurvriend, egoïst, opschepper, goede biljarter, kosmopoliet en een geweldig tekenaar en schilder aldus zijn leerling Kraus bij een tentoonstelling over hem in 1973 te Dordrecht. Cor was tweede kind in een arbeidersgezin; zijn vader was timmerman. De familie had de zolder van haar woning onderverhuurd aan een kunstschilder waardoor Cor ging tekenen.
In het cursusjaar 1916-1917 verliet hij de lagere school en doorliep de ‘algemene voorklasse’, van de Haagse Academie van Beeldende Kunsten. Hier volgde hij vervolgens ook het officiële eerste en tweede studiejaar. Op de Academie was een van zijn leraren Willem de Zwart (1862-1931). Noltee beschouwde echter de Haagse schilder Henk van Leeuwen (1890-1972) als zijn belangrijkste leermeester (die hij in Parijs rond 1935 meerdere keren bezocht). Noltee gaf op zijn beurt weer les aan ondermeer Kees Stoop, Lucien den Arend en Piet Kraus.
In zijn jonge jaren werd Noltee beïnvloed door het Hollands impressionisme, beter bekend als de Haagse School, later gevolgd door het Amsterdams impressionisme. Het vroege werk is kleuriger en zonniger dan zijn latere werk, dat meer neigt naar herfst- en winterstemmingen.
Tussen 1920 en 1937 reisde Noltee door het land om te tekenen en te schilderen. In 1925 bezocht hij samen collega en vriend Jan Knikker sr. Breda, waar hij in een café een paneel van de tapkast beschilderde en verliefd werd op een van de dochters, Nel, waarmee hij in 1926 trouwde en vier kinderen kreeg. Het gezin woonde overal en nergens en leerde onder meer mecenas en kunstverzamelaar dr. Frans Philips en diens echtgenote kennen. Een andere relatie was sigarenfabrikant, kunstliefhebber en oprichter van het Van Abbe Museum in Eindhoven: Henri van Abbe. In diezelfde periode leerde hij ook de bekende schilder en arts Henri Wiegersma uit Deurne (NB) kennen. Diens huis ‘De Wieger’ was een belangrijke ontmoetingsplaats van kunstenaars.
Vanaf 1926 verschoof zijn aandacht naar stadsgezichten met een fascinatie voor sleperswagens en paarden in de Rotterdamse haven. De paarden van Noltee verkochten ook goed en nu weer brengen sommigen echte Noltee’s duizenden euro’s op op veilingen. Werken uit deze periode zijn wel wat grijs en zelfs een beetje somber. In de Brabantse periode rond 1933 krijgt zijn werk een expressieve lading. Het verfgebruik is zwaarder en ruiger, de luchten zijn sterk getekend en dreigend en hij kiest onderwerpen met een zekere dramatiek.
Na een kort verblijf in Rotterdam, waar hij de havens, de werklui en -paarden vastlegde, verhuisde de familie in 1937 definitief naar Dordrecht, Honkvast zou Cor echter nooit worden. De plaatselijke wethouder J.A. van Tilburg (1889-1980 bezorgde Noltee een woning en deed het beheer over het werk van Noltee en het recht dat te verkopen. Van Tilburg, die na de oorlog naar Zuid-Afrika was geëmigreerd/gevlucht, schonk een zeer waardevolle collectie schilderijen aan de universiteit van Pretoria met ook enkele doeken van Noltee.
In Dordrecht werd hij in 1938 lid van Teekengenootschap Pictura en meldde zich in 1942 aan voor de kultuurkamer om niet brodeloos te worden. Noltee exposeerde echter pas weer na de bevrijding. Zijn voortdurende financiële problemen werden deels opgelost door de Regeling Sociale Bijstand aan Kunstenaars (de latere BKR) die in 1949 in het levebn was geroepen. Gedurende de jaren vijftig reisde de rusteloze Noltee veel, vaak met vriend en leerling Kees Stoop naar onder meer Rijssen en Markelo (1953), Antwerpen (1956), Thorn en Bavel (1957). De reizen leverden vele doeken op. Van de gemeente Dordrecht kreeg hij opdracht een aantal stadsbeelden vast te leggen van plekken die zouden verdwijnen; de kleurkeuze was ook alweer wat lichter.
Eind 1960 verhuisde Noltee binnen Dordrecht naar een woning dichter bij de Biesbosch. De kunst van Noltee was minder in trek. Er waren nieuwe stromingen zoals Cobra die populairder waren. ‘Ik heb het gevoel dat ik zwaar achterloop. Mijn verstand zegt dat ik anders moet maar mijn gevoel is de baas en bepaalt wat ik maak.’ Door de inspiratie van de Biesbosch wordt zijn werk expressiever. Verf werd niet meer op het palet gemengd, maar op het doek. Vaak verving het paletmes het penseel en zijn doeken werden kleurrijker. In 1964 bood Staatsbosbeheer hem de kans enkele maanden in een huis in de Biesboschpolder, ‘De Dood’ te verblijven en er te werken. In dat jaar werd keelkanker vastgesteld waaraan hij begin 1967 overleed. Werken van Noltee vind je nu in het Dordrechts Museum, Museum De Wieger in Deurne, Museum De Rietgors (Papendrecht) en het Biesboschmuseum (Werkendam).
Biesbosch