Ferry Slebe (Ambt-Almelo 1907-1994 Den Haag)
De opleiding aan de Haagse academie mislukte bij Ferry en dus beschouwde Ferry Sle(e)be zichzelf als autodidact. Hij had een lyrisch-figuratieve stijl waarmee hij stillevens en vrolijke, onbekommerde voorstellingen op het doek zette. In de jaren 50 was hij lid van de Haagse experimentele schildersgroep Verve, het Haags antwoord op Cobra, en later de Nieuwe Ploeg. Hij was hiermee ook onderdeel van de Nieuwe Haagse School Verve werd door een aantal Pulchri-leden zoals Theo Bitter, Jan van Heel en Willem Schrofer opgericht. Fantasie en verbeelding, kortom meer verve, waren de doelstellingen.
In de jaren ’30 schilderde hij ietwat flets en in donkere kleuren. Een reis naar Parijs veranderde zijn palet en toon en experimenteerde hij met het kubistische. Vooral na de oorlog schilderde hij vrolijke taferelen in felle en frisse kleuren en naïeve, bijna amateuristische voorstellingen van harlekijnen, banjo spelende apen en clowns.
In de loop van de jaren ’60 en ’70 werd het surrealistischer met grote vissen; ook de fluitspeler kwam terug in zijn werken. Zijn Ode aan Jeroen Bosch is een pandemonium van mensen, een grote aap en een amfibie-achtig wezen. Droombeelden noemde hij deze schilderijen zelf; ontstaan in mijn slaap. Zelf noemde Slebe zich graag een ‘kleine meester’ en dat was hij ook, zowel als schilder, aquarellist en tekenaar. Naakten vormden zijn favoriete thema, maar ook straattaferelen, stillevens en allerhande beesten vertellen verhalen. Uiteindelijk ontwikkelde hij zich tot een miniaturist van formaat. Werk van Slebe bevindt zich in het Haags Gemeentemuseum.
Carnavaleske voorstelling-Caput Ovis