Oorspronkelijk voorbestemd om huisschilder te worden ontwikkelde Herman Kruyder (Lage Vuursche 1881-1935) zich tot een van de belangrijkste vertegenwoordigers van het expressionisme in Nederland. Na een opleiding als glazenier aan de Kunstnijverheidschool ging Kruyder in 1907 als vrij kunstenaar in Haarlem wonen; terug bij zijn ouders. Hij kopieerde oude meesters in het Frans Hals Museum en werd lid van verschillende kunstenaarsverenigingen. Belangrijk was de ontmoeting met de schilder Henri Boot. In deze jaren schilderde Kruyder impressionistische bos- en weidelandschappen in de omgeving van Haarlem en Heemstede.
In 1912 werd Kruyder toegelaten tot de Amsterdamse kunstenaarsvereniging Sint Lucas, waar het luminisme als kunststroming heerste, maar waar ook al aandacht werd besteed aan het fauvisme. Hij exposeerde er met vijf tekeningen op de ledententoonstelling; Leo Gestel was een van zijn mede-exposanten. Kruyder werd geïnspireerd door het kubisme en het modernisme maar heeft van daaruit zijn eigen stijl ontwikkeld met intense kleuren.
Vanaf 1916 schilderde hij daardoor in een geheel eigen expressionistische stijl met platte vlakken, zware contouren en sprekende kleuren. Hij schilderde niet meer de zichtbare werkelijkheid maar zijn innerlijk leven; die van een kinderziel. Toch breekt hij door en heeft diverse tentoonstellingen. Volgens een recensie uit 1921 had Kruyder zich ‘een eerste plaats veroverd temidden der modernen’. Vanaf 1922 veranderde het karakter van zijn werk sterk als hij zich in Bennebroek vestigt waar ion de boerenomgeving veel dieren en bloemen zijn. Samen met zijn vrouw (kunstenares) Jo Kruyder-Bouman verdient hij zijn geld met het fokken van honden. De aanvankelijk poëtische taferelen van mensen, dieren en natuur, worden steeds beklemmender. De angsten en depressies van de kunstenaar worden duidelijk voelbaar in zijn beklijvende werk. Hij schildert bijvoorbeeld een kat giftig groen op een kaasgeel weggetje in een blauw weiland met bloemen niet op maar naast de tafel. In 1926 maakte Herman Kruyder een ernstige geestelijke crises door en trekt zich als een kluizenaar steeds verder terug.
In 1927 vestigde Kruyder zich in kunstenaarsdorp Blaricum. Daar veert hij weer op en heeft weer meer contact met Leo Gestel en de kunstverzamelaar P.A. Regnault, die vanaf 1929 regelmatig werk van Kruyder kocht. Eind jaren twintig wordt zijn manier van werken realistischer, soms bijna naïef, en doet denken aan de beroemde Franse kunstenaar Henri Rousseau. Het beangstigende karakter van het werk verdwijnt echter niet. Zo ontstaat in deze tijd een serie grote dieren, die met gedeformeerde vormen een duistere sfeer en zijn driften weerspiegelen. Tussen 1925 en 1935 maakt hij zijn beste werken. Het lijken vaak kinderlijke werken waarbij hij niet als een volwassene op zijn kindertijd terugkijkt. Het leven lijkt hem wat ingewikkeld.